Naar boven ↑
7.772 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0559

Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor moord en poging tot moord. De echtgenote van het overleden slachtoffer en tevens zelf slachtoffer van de poging tot moord krijgt € 20.000 aan affectieschade toegewezen. De echtgenote is geconfronteerd met de directe gevolgen van het strafbare feit. Hoewel zij het steken niet direct heeft gezien, heeft zij haar echtgenoot wel bloedend zien zitten terwijl zij zelf werd aangevallen. Deze confrontatie heeft een hevige emotionele schok bij haar teweeggebracht, wat heeft geleid tot PTSS. De rechtbank kent haar een bedrag van € 10.000 toe aan shockschade, waarbij de rechtbank opmerkt dat er enige vorm van samenloop zit tussen de gevorderde affectieschade en de shockschade. De echtgenote heeft bij de aanval lichamelijk en geestelijk letsel opgelopen. Ze is hierdoor in haar persoon aangetast zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en onder b BW. De rechtbank kent haar hiervoor een bedrag van € 7.500 toe. De dochter en zoon van het overleden slachtoffer krijgen beiden € 17.500 aan affectieschade toegekend. De rechtbank verklaart de vorderingen voor shockschade van de dochter en zoon niet-ontvankelijk nu het niet aannemelijk is geworden dat de confrontaties met de verwondingen van hun moeder en het lichaam van hun vader in het mortuarium een hevige emotionele schok bij hen teweeg hebben gebracht. De gestelde geestelijke klachten kunnen immers ook het gevolg zijn van het leed dat door het verlies van een dierbare is veroorzaakt. Shockschade is niet bedoeld om klachten die daaruit voortvloeien te compenseren.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 26-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0558

Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld voor brandstichting met de dood tot gevolg, de moord op zijn ex-schoonmoeder en de pogingen tot moord op zijn ex-partner en haar nieuwe partner. Hij wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar met aftrek van het voorarrest. De dochter van de overledene krijgt € 25.000 toegekend aan shockschade. Zij was aanwezig in de woning ten tijde van de brandstichting en heeft haar moeder volledig in brand zien staan. Dit heeft tot geestelijk letsel geleid. Zij krijgt ook € 17.500 toegekend aan affectieschade. De andere dochter van de overledene heeft haar moeder pas gezien toen de brand al uit was. Hoewel er bij haar PTSS is vastgesteld is de rechtbank van oordeel dat met de gegeven onderbouwing op dit moment onvoldoende is komen vast te staan of de beschreven gevolgen zijn ontstaan door de confrontatie met haar verbrande moeder of met de brandstichting in het geheel en haar uiteindelijke overlijden. De rechtbank verklaart haar voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk. Wel krijgt zij € 17.500 toegekend aan affectieschade. De schoonzoon van de overledene heeft de overledene in brand zien staan, wat voor geestelijk letsel heeft gezorgd. De rechtbank begroot de vergoedbare shockschade naar billijkheid op € 15.000. De andere schoonzoon van de overledene krijgt geen shockschade toegekend. Op grond van het dossier kan niet vastgesteld worden dat hij de overledene in brand heeft zien staan en er is ook geen medisch stuk overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld dat er bij hem sprake zou zijn van geestelijk letsel. Het beroep van beide schoonzonen op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 sub g BW slaagt niet. Ook het nichtje en de kleinkinderen van de overledene krijgen geen shockschade toegekend en hun beroep op de hardheidsclausule slaagt eveneens niet. Verder vorderen de erfgenamen van de overledene namens de overledene smartengeld. Volgens de rechtbank is er niet voldaan aan het zogenoemde mededelingsvereiste en wordt de vordering niet-ontvankelijk verklaard. Weliswaar heeft de raadsman van de erfgenamen een dag na de brandstichting een aansprakelijkheidsstelling verzonden naar zowel de officier van justitie als de raadsman van verdachte, maar de overledene was op dat moment niet in staat om haar wil hieromtrent kenbaar te maken en werd al vertegenwoordigd door de erfgenamen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 26-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0556

Een man is in 2022 met hoge snelheid op een auto met twee inzittenden gebotst. De twee inzittenden zijn als gevolg van het ongeval overleden. De man had ongeveer anderhalf keer de toegestane hoeveelheid alcohol gedronken. Met betrekking tot dit ongeval is hij in 2024 veroordeeld voor onder andere overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk. De personenauto waarin hij reed was door zijn moeder verzekerd. De WAM-verzekeraar wil dat de man de betaalde en nog te betalen schadevergoeding aan de nabestaanden van de inzittenden vergoedt aan de verzekeraar. Volgens de WAM-verzekeraar is zij op grond van diverse polisuitsluitingen (waaronder de alcoholclausule en de clausule over opzet, grove schuld of bewuste roekeloosheid) niet tot dekking gehouden en mocht de man niet te goeder trouw aannemen dat zijn aansprakelijkheid door een verzekering was gedekt. De rechtbank oordeelt dat de man aansprakelijk is voor de overlijdensschade ten gevolge van het verkeersongeval en dat de WAM-verzekeraar die schade op grond van artikel 15 lid 1 WAM mag verhalen op de man. Het door de WAM-verzekeraar gevorderde totaalbedrag is bij gebrek aan een deugdelijke onderbouwing en grondslag niet toewijsbaar. De tegenvordering van de man dat de WAM-verzekeraar de interne en externe frauderegistraties ongedaan moet maken is toewijsbaar aangezien er geen sprake is van fraude.
Rechtbank Noord-Holland, 20-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0554

Een werknemer verrichtte werkzaamheden voor een vennootschap en aan de vennootschap gelieerde ondernemingen. Volgens de man heeft hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden een burn-out gekregen, wat tot zijn arbeidsongeschiktheid heeft geleid. Dit zou een rechtstreeks gevolg zijn van de werkomstandigheden bij de vennootschap. De vennootschap heeft volgens de man niet voldaan aan de op haar rustende zorgplicht, zodat zij op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor de door hem geleden en te lijden schade. Omdat de vennootschap ontbonden is stelt de man er belang bij te hebben de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vennootschap rechtstreeks aan te spreken op de voet van artikel 7:954 BW. De kantonrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen omdat hij onvoldoende heeft gesteld en onderbouwd dat hij in de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de vennootschap schade heeft geleden. De man is hier tegen in hoger beroep gegaan. Het hof oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. Het hof ziet geen aanleiding om de arbeidsrechtelijk omkeringsregel toe te passen nu het causaal verband daarvoor te onzeker is en door de werknemer te weinig is gesteld. Dit betekent dat het aan de man is om voldoende gemotiveerd te stellen en bewijzen dat er sprake is van schade in de uitoefening van zijn werkzaamheden en dat er een causaal verband zit tussen de opgelopen schade en de werkzaamheden. De man heeft zijn stellingen in hoger beroep echter niet nader onderbouwd. Het hof komt niet toe aan de vraag of de vennootschap de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 19-11-2024