Eenzijdig verkeersongeval, als gevolg waarvan een passagier, de zus van bestuurder, ernstig letsel heeft opgelopen. In de door de passagier aanhangig gemaakte deelprocedure heeft de rechtbank geoordeeld dat Allianz gehouden is tot vergoeding van de schade. In hoger beroep wijst het hof de door de passagier gevorderde verklaring voor recht dat Allianz gehouden is tot vergoeding van de door de passagier geleden en nog te lijden schade af. De passagier bleek de verzekeringsaanvraag te hebben gedaan namens een derde omdat zij wist dat Allianz haar zelf een verzekering zou weigeren vanwege het feit dat zij in de schuldsanering zat. Nu de passagier op naam van een ander een WAM-verzekering afsloot voor een auto waarvan zij feitelijk eigenaar is, althans bestuurder, de verzekeringspremies voldeed en aldus direct belanghebbende is bij die verzekering, moet zij worden aangemerkt als ‘bekende derde’ ex artikel 7:928 BW. De bestuurder heeft niet alleen een WAM-verzekering op naam van een ander gedaan, maar ook namens die andere persoon opzettelijk de vragenlijst onjuist ingevuld. Deze omstandigheden hebben de zware sanctie van verval van het recht op uitkering tot gevolg. Artikel 11 WAM staat niet in de weg aan het inroepen van de verzekeringsrechtelijke sancties jegens de bestuurder, omdat de passagier in deze zaak niet als derde-benadeelde kan worden aangemerkt. Indien de passagier niet als ‘bekende derde’ zou hebben te gelden dan is een uitkering op grond van artikel 6 WAM volgens het hof ex artikel 6:2 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De veroordeling in een deelgeschilbeschikking valt onder artikel 1019bb Rv en niet onder artikel 1019cc lid 1 Rv en blijft derhalve buiten het hoger beroep. Niettemin is de materiële eindbeslissing waarop die veroordeling berust wel voor appel vatbaar en kunnen daartegen grieven worden gericht.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-11-2023