Naar boven ↑
7.772 resultaten

Rechtspraak

PS 2023-0486

Artikel 81 RO. Als gevolg van zogenoemde slakken die zich hebben volgezogen met vocht is de vloer in een loods die wordt gebruikt voor logistieke activiteiten op enkele plaatsen met enkele centimeters omhooggekomen. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is geoordeeld dat dit in huurrechtelijke zin een gebrek is dat hersteld dient te worden. De vordering tot schadevergoeding op grond van artikel 6:174 BW is ook in beide instanties afgewezen. In cassatie worden slechts de overwegingen van het hof die zien op opstalaansprakelijkheid bestreden. In deze zaak wordt in dit kader onder meer de vraag aan de orde gesteld of artikel 6:174 BW ook van toepassing kan zijn als het gevaar van de opstal ontstaat of zich verwezenlijkt door een combinatie van het feit dat de opstal niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen en het gebruik dat van de opstal wordt gemaakt. De conclusie van A-G Lindenbergh strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad verwerpt het beroep. De in deze zaak gestelde onveilige toestand van de opstal, zijnde de gebrekkige constructie van de vloer, heeft naar het oordeel van het hof niet geleid tot enige verwezenlijking van een gevaar voor personen of zaken. Dat de huurder wijzigingen in de bedrijfsvoering heeft moeten doorvoeren vanwege de ongelijke vloer betekent niet dat er personen of zaken zijn gekwetst, en evenmin dat sprake is van (bedrijfs)schade als gevolg van schade aan personen of zaken als bedoeld in artikel 6:174 BW.
Hoge Raad, 13-10-2023

Rechtspraak

PS 2023-0480

Strafrecht. Zwijndrechtse koffermoord. Veroordeling voor medeplegen van moord en het wegmaken van het lichaam. In dit strafproces vorderen elf nabestaanden schadevergoeding, waaronder vergoeding wegens shockschade. De rechtbank oordeelt dat geen van de benadeelden rechtstreeks is geconfronteerd met de directe gevolgen van de moord. Wel zijn de benadeelden na het overlijden geconfronteerd met de gruwelijk informatie over de laatste uren van het slachtoffer, de wijze waarop hij is overleden en wat vervolgens van zijn lichaam is bekomen. Aan de drie jonge kinderen van het slachtoffer wordt elk een bedrag van € 40.000 toegekend, bestaande uit vergoeding van de affectieschade en vergoeding van de schade als gevolg van een aantasting in de persoon op andere wijze. Aan de partner van het slachtoffer wordt een bedrag van € 20.000 aan affectieschadevergoeding en € 25.000 shockschadevergoeding toegekend, nu tussen haar en het slachtoffer een partnerrelatie bestond. Aan de ouders van het slachtoffer wordt een bedrag van € 17.500 aan affectieschadevergoeding en € 22.500 aan shockschadevergoeding toegekend. Aan de broer en zus van het slachtoffer wordt een bedrag van € 17.500 aan affectieschade en € 20.000 aan shockschadevergoeding toegekend. Aan de tweede moeder en zijn halfzus wordt een bedrag van € 17.500 aan affectieschadevergoeding en respectievelijk € 22.500 en € 20.000 aan shockschadevergoeding toegekend. De vrouw van de broer van het slachtoffer wordt niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot shockschadevergoeding, nu er onvoldoende is onderbouwd dat sprake is geweest en een nauwe relatie.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 09-10-2023