Naar boven ↑
7.793 resultaten

Rechtspraak

PS 2025-0021

Strafrecht. Ontvankelijkheid benadeelde partij. De rechtbank oordeelt, anders dan in vonnissen van de rechtbanken Limburg, Zeeland-West-Brabant en Rotterdam is gedaan, dat vorderingen niet enkel onder nummer kunnen worden ingediend en dat voor de ontvankelijkheid van een benadeelde partij is vereist dat de partij zijn volledige naam en geboortedatum kenbaar maakt. De wetgever heeft met het oog op het bieden van een grotere anonimiteit van slachtoffers in het strafproces uitdrukkelijk stilgestaan bij de gegevens die een slachtoffer moet invullen wanneer hij zich met een schadevergoeding in het strafproces wenst te voegen. Na overleg met betrokken partijen en instanties is het formulier als bedoeld in artikel 51g lid 1 Sv vastgesteld. Er is daarbij voor gekozen om uitsluitend nog voor te schrijven dat een benadeelde partij zijn naam en geboortedatum kenbaar moet maken. Dat werd kennelijk gezien als een absoluut minimumvereiste om de vordering te kunnen beoordelen. Bij deze stand van zaken ligt het op de weg van de wetgever om hierin desgewenst verandering aan te brengen. Daarbij dient dan ook aandacht besteed te worden aan andere bepalingen met betrekking tot de benadeelde partij, die thans niet passen bij een benadeelde partij waarvan geen persoonsgegevens bekend zijn. Voorts kan de wetgever dan (procedurele) waarborgen inbouwen waarmee tegemoet kan worden gekomen aan de belangen van de verdediging. De rechtbank ziet gelet op vorenstaande nu geen juridische ruimte om de vorderingen van partijen die hun naam en geboortedatum niet kenbaar hebben gemaakt toe te staan. Benadeelde partijen worden in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen.
Rechtbank Midden-Nederland (Locatie Utrecht), 19-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0019

Socialezekerheidsrecht. Een vrouw heeft in 2018 een vaststellingsovereenkomst gesloten met de schadeverzekeraar van de aansprakelijke partij voor het haar overkomen ongeval in 2006. De daarin opgenomen vergoeding voor ‘kosten van toekomstige verzorging’ zijn volgens appellante meerkosten in aanvulling op de zorg vanuit de zorgwetten. Het college heeft de aanvraag van een maatwerkvoorziening afgewezen. Dit besluit is in bezwaar gehandhaafd en de rechtbank heeft het beroep daartegen ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat een met de schadeverzekeraar gesloten vaststellingsovereenkomst niet in de weg staat aan verstrekking van de gevraagde maatwerkvoorziening op grond van de Wmo 2015, omdat dit binnen de keuzevrijheid valt. De cliënt kan de benodigde maatwerkvoorzieningen aanvragen bij het college, maar kan zich voor vergoeding van de kosten daarvan ook tot de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker wenden. Het is dus aan de cliënt om te beoordelen wat voor hem het beste is. Als de cliënt zich voor de kosten van de benodigde maatwerkvoorzieningen tot de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker wendt, mag deze de cliënt in beginsel niet doorverwijzen naar de gemeente. Andersom geldt hetzelfde: als de cliënt zich tot het college wendt, kan het college de benodigde maatwerkvoorzieningen in beginsel niet weigeren en de cliënt doorsturen naar de (verzekeraar van de) schadeveroorzaker. Wel kan het college bij verstrekking van deze maatwerkvoorzieningen regres nemen op de (schadeverzekeraar van de) veroorzaker. De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit.
Centrale Raad van Beroep, 12-12-2024

Rechtspraak

PS 2025-0018

Een man is in 2018 mishandeld door zijn buurman. De man heeft hierbij letsel opgelopen. De buurman is in 2019 veroordeeld door de strafrechter. De man is door de strafrechter niet-ontvankelijk verklaard in zijn schadevordering als benadeelde partij. In 2019 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van de man de buurman aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van de mishandeling. Hier heeft de buurman niet op gereageerd. In 2022 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar de buurman nogmaals aansprakelijk gesteld. Ook op deze brief heeft de buurman niet gereageerd. De man vordert nu dat de kantonrechter voor recht verklaart dat de buurman aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van de mishandeling en de buurman veroordeelt tot betaling van een geldbedrag. De rechtsbijstandsverzekeraar vordert dat de buurman wordt veroordeeld tot betaling van de door de rechtsbijstandsverzekeraar gemaakte buitengerechtelijke kosten. De buurman stelt dat zijn gedrag in 2018 zozeer is uitgelokt door het gedrag van de man direct voorafgaand aan de mishandeling dat zijn gedrag in dit geval niet onrechtmatig is tegenover de man. Hierbij beroept hij zich op het arrest Taams/Boudeling. Het beroep slaagt niet. Het gedrag van de man kon de buurman niet ervaren als een directe (fysieke) bedreiging. Voor het gedrag van de buurman was ook geen andere rechtvaardiging aanwezig en zijn reactie op het uitdagende gedrag van de man was bovendien disproportioneel. De buurman is aansprakelijk. De kantonrechter stelt wel dat er sprake is van 20% eigen schuld aan de kant van de man omdat hij door zijn onnodig uitdagende gedrag eraan heeft bijgedragen dat de situatie is geëscaleerd. Onder andere de gevorderde kosten voor huishoudelijke hulp worden afgewezen omdat de aard, ernst en duur van het letsel niet zodanig was dat hulp normaal en gebruikelijk was. Ook worden de kosten van de eenzijdige oogheelkundige expertise afwezen; er had kunnen worden volstaan met gegevens uit de behandelende sector. De kantonrechter wijst ten slotte een gedeelte van het gevorderde bedrag door de rechtsbijstandsverzekeraar toe.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 19-12-2024