Naar boven ↑
7.772 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0587

Deelgeschil. Een fietser stak over met de fiets bij een oversteekplaats nabij een rotonde. Toen zij overstak, is zij aangereden door een automobilist van een busje. De fietser diende gezien het geplaatste verkeersbord en de haaientanden voorrang te verlenen. De automobilist reed aanvankelijk op de linkerbaan van de rotonde, maar is op de rotonde van baan gewisseld naar rechts (om rechtsaf te kunnen slaan) en is daarbij over de doorgetrokken lijn gereden. De fietser was gestart met oversteken, toen zij op de oversteekplaats nabij de rotonde werd aangereden door het busje. Zij heeft als gevolg van het ongeval letsel opgelopen aan onder andere haar knie, waardoor zij nog altijd arbeidsongeschikt is. Ook geeft zij aan mentale klachten te ondervinden. De verzekeraar heeft de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend en zich bereid verklaard om 50% van de schade van de fietser te vergoeden. Tussen partijen is niet in geschil dat de voorliggende aansprakelijkheidsvraag is onderworpen aan artikel 185 lid 1 WVW. De rechtbank moet een afweging maken tussen de verkeersfout van de fietser en de automobilist. De rechtbank komt tot de conclusie dat het ongeval in overwegende mate te wijten is aan de automobilist die immers de eerste verkeersfout maakte, die heeft geleid tot de tweede verkeersfout aan de zijde van de fietser. De rechtbank acht de automobilist dan ook voor 80% aansprakelijk in de causale verdeling als bedoeld in artikel 6:101 lid 1 BW.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant (Locatie Breda), 21-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0586

Deelgeschil, bewijsopdracht meegegeven. Mevrouw zat als passagier achterop de motor van de bestuurder toen deze daarmee in de richting van de Erasmusbrug in Rotterdam reed. Zij is tijdens de rit van de motor gevallen en heeft als gevolg daarvan ernstig en blijvend letsel opgelopen. In deze deelgeschilprocedure verzoekt mevrouw om voor recht te verklaren dat de bestuurder en de WAM-verzekeraar hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het ongeval en de door haar als gevolg daarvan geleden schade. De bestuurder en de verzekeraar stellen dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil. De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de toedracht van het ongeval (nog) niet vaststaat, niet voldoende is om te concluderen dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschilprocedure. Bewijslevering in een deelgeschilprocedure is, gelet op het feit dat dit tot meer kosten leidt en in de regel veel tijd in beslag kan nemen, uitzondering, maar kan soms toch aangewezen zijn. Die laatste situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier voor. In dit geval is de aansprakelijkheidsvraag het centrale geschilpunt tussen partijen. Een oordeel hierover kan helpen bij het op gang brengen van de (verdere) onderhandelingen tussen partijen en dus bijdragen aan de totstandkoming van een eventuele vaststellingsovereenkomst. Daarnaast speelt het feit dat de bestuurder alleen nog maar door anderen op schrift gestelde verklaringen heeft afgelegd ook een rol. Vervolgens staat ook de toedracht van het ongeval nog niet vast. De rechtbank oordeelt dat mevrouw als passagier niet onder de bescherming van artikel 185 WVW valt waardoor zij moet aantonen dat de bestuurder toerekenbaar onzorgvuldig is geweest. Mevrouw voert aan dat de omstandigheid dat de motor een zogenoemde ‘verlengde’ motor was, waarvoor de bestuurder, hoewel hij daartoe verplicht was, geen nieuwe keuring door de RDW heeft laten uitvoeren, een reden is voor het aannemen van onvoldoende zorgvuldig handelen. Dit op zich acht de rechtbank niet voldoende voor het aannemen van dat vermoeden. Deze omstandigheid acht de rechtbank overigens ook onvoldoende om aansprakelijkheid aan te nemen. In deze tussenbeschikking wordt aan mevrouw een bewijsopdracht gegeven.
Rechtbank Rotterdam (Locatie Rotterdam), 28-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0584

Deelgeschil. De werknemer is tijdens een bedrijfsuitje na middernacht op de feestlocatie gevallen als gevolg van een duw door de directeur. Werknemer bevond zich voor de duw in een stoeipartij met twee collega’s en zij bewogen zich, al wankelende, elkaar vasthoudende, richting een kademuur en werknemer is vervolgens op een lagergelegen steiger gevallen. De werknemer heeft hieraan letsel overgehouden. In dit deelgeschil verzoekt de werknemer de kantonrechter tot het vaststellen van aansprakelijkheid van de werkgever. De werknemer beroept zich op artikel 7:658 BW, waarbij vereist is dat er tussen de activiteit en de werkzaamheden voldoende nauw verband bestaat. De kantonrechter stelt dat het bedrijfsuitje kan worden gezien als een sociale verplichting, mede doordat er sprake is van een klein bedrijf. Daarnaast vond het werkuitje plaats op een reguliere werkdag en iedereen werd verondersteld aanwezig te zijn. Mede door het feit dat met het bedrijfsuitje ook het belang van het bedrijf wordt gediend, kan er volgens de kantonrechter geoordeeld worden dat sprake is van een relevante band tussen de werkzaamheden van de werknemer en het bedrijfsuitje. De kantonrechter oordeelt dat niet aan de zorgplicht van de werkgever is voldaan. De werkgever had als bestuurder en leidinggevende een voorbeeldfunctie en had in de gegeven situatie toezicht moeten houden en verantwoordelijkheid moeten tonen. De kantonrechter acht de werkgever aansprakelijk op grond van artikel 7:658 BW (het ongeval vond plaats ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’) en is gehouden tot vergoeding van de door de werknemer geleden schade. Het beroep op eigen schuld van de werknemer faalt. Daarvan zou alleen sprake kunnen zijn indien het ongeval tevens aan een mate van opzet of grove schuld van de werknemer te wijten zou zijn. Daarvan is geen sprake.
Rechtbank Midden-Nederland, 13-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0582

Verzoek tot deelgeschil. Man is meegenomen voor verhoor op het politiebureau en had op het moment van de aanhouding zachte contactlenzen in. Deze heeft de man tijdens het slapen er niet uitgehaald, wat een geïrriteerd rechteroog tot gevolg heeft gehad. De man heeft vervolgens verzocht om middelen om dit te verhelpen. Dit alles heeft uiteindelijk geresulteerd in een ontstoken oog waardoor een hoornvliestransplantatie nodig was. Ten eerste stelt de rechtbank dat er geen sprake is van een opgewekt vertrouwen aan de kant van de politie, waardoor zij de aansprakelijkheid niet hebben erkend. Tussen partijen is niet in geschil dat de man tijdens zijn inverzekeringstelling bij de politie een hoornvliesontsteking aan zijn rechteroog heeft opgelopen, die uiteindelijk heeft geresulteerd in een hoornvliestransplantatie. Partijen verschillen echter van mening over zowel de feitelijke toedracht van de schadeveroorzakende gebeurtenis – en in het verlengde daarvan de vraag of de politie aan haar zorgplicht heeft voldaan – als over het causaal verband tussen het te lang dragen van de lenzen en het ontstaan van het letsel. Naar het oordeel van de rechtbank vergen deze beide punten nog zoveel nadere bewijslevering, dat de zaak zich niet leent voor een deelgeschil. Tot slot gaat het beroep over het niet voldoen aan de verzwaarde stelplicht aan de kant van de politie niet op. De rechtbank oordeelt dat bij de huidige stand van zaken kan worden geoordeeld dat de politie aan de verzwaarde stelplicht heeft voldaan door verstrekking van loggingsgegevens en rapporten waarin de gang van zaken is beschreven. Of de loggingsgegevens omissies of onjuistheden bevatten en zo ja, of dit voor rekening van verweerster moet komen is bij de huidige stand van zaken nog niet vast te stellen, hiervoor is ook nadere bewijsvoering nodig.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 25-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0581

Verzoek tot deelgeschil. Fietser is op 1 november 2008 aangereden door een auto, verzekeraar heeft de aansprakelijkheid erkend. Naar aanleiding van het ongeval heeft de rechtbank in 2021 een beschikking gegeven tot een voorlopige deskundigenonderzoek, dit onderzoek is in april 2023 uitgebracht. De fietser stelt dat de partijen na het beschikbaar komen van het deskundigenbericht er niet in zijn geslaagd om de schade onderling af te wikkelen en heeft daarom belang bij dit deelgeschil. De verzekeraar stelt echter dat er helemaal geen sprake is geweest van onderlinge afwikkeling en de partijen zich niet in een patstelling bevinden waardoor het verzoek tot een deelgeschil niet opgaat. Volgens de verzekeraar kan minnelijk overleg mogelijk een oplossing bieden. De rechtbank overweegt dat er geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden tussen de partijen die vlot getrokken kunnen worden met een deelbeslissing van de rechtbank. Daarnaast is de fietser ook in 1986, 1993 en 2003 slachtoffer geweest van andere verkeersongevallen. Hij heeft na al die jaren nog altijd zijn schade niet voor verweerder in kaart gebracht en heeft ook geen informatie met verweerder gedeeld over de schadeafwikkeling van de eerdere ongevallen. Dit staat volgens de rechtbank aan vruchtbare onderhandelingen over de schade in de weg; het verstrekken van deze informatie is dus relevant voor de onderhandelingen. Omdat deze onderhandelingen nog niet hebben plaatsgevonden, wordt het verzoek tot een deelgeschil afgewezen, de kosten van het deelgeschil worden wel begroot.
Rechtbank Oost-Brabant (Locatie 's-Hertogenbosch), 27-11-2024

Rechtspraak

PS 2024-0580

Vergoeding van onder meer immateriële schade en gederfde inkomsten wegens het onterecht aanmerken als verdachte. Een bejaarde vrouw is slachtoffer geworden van een babbeltruc waarbij haar pinpas is gestolen. De handlanger van de dader heeft vervolgens met deze pinpas gepind. De politie heeft beelden opgevraagd, maar heeft dit bij het verkeerde filiaal gedaan. De verkeerd opgevraagde beelden zijn vervolgens verspreid op haar website en via Omroep West. De man die op deze beelden stond is ten onrechte als verdachte aangemerkt. De verzekeraar van de politie heeft laten weten dat de schade ontstaan door deze onrechtmatige daad voor vergoeding in aanmerking komt en erkent de aansprakelijkheid van de politie. In deze zaak wordt de omvang van de schade opgemaakt. Voor de schade aan het Administratiekantoor wordt er gekeken naar de hoeveelheid klanten die door het onrechtmatig handelen van de politie zijn vertrokken, vermenigvuldigd met zeven jaar. Dit komt door het feit dat klanten van boekhoudkantoren vaak voor lange termijn klant blijven. Voor schade aan de autorijschool wordt gekeken naar de hoeveelheid misgelopen leerlingen, vermenigvuldigd met een gemiddeld aantal van 35 rijlessen. Tot slot komt de man ook een bedrag aan immateriële schade toe. Vast staat dat er sprake is van aantasting van de eer en de goede naam, daarnaast wordt in het bijzonder meegenomen dat de man direct herkenbaar was en werd neergezet als de dader. De verwijdering van de beelden heeft de aantasting niet voorkomen en de rectificatie was te beperkt.
Rechtbank Den Haag (Locatie Den Haag), 04-12-2024