Naar boven ↑
7.772 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0493

Strafrecht. De Hoge Raad wijdt, onder verwijzing naar de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten, algemene beschouwingen aan roekeloosheid als bedoeld in artikel 175 lid 2 WVW. ‘Roekeloosheid’ is de zwaarste vorm van ‘schuld’ als bedoeld in artikel 6 WVW 1994. Van ‘roekeloosheid’ is sprake bij ‘een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn’. De Hoge Raad past in deze uitspraak zijn eerdere (strenge) rechtspraak aan aan nieuwe wetgeving waarin de ‘roekeloosheid’ nader is omschreven. Van ‘roekeloosheid’ is voortaan in elk geval sprake als de verdachte het nieuwe artikel 5a WVW 1994 heeft overtreden. Artikel 5a WVW 1994 verbiedt iedereen ‘opzettelijk zich zodanig in het verkeer te gedragen dat de verkeersregels in ernstige mate worden geschonden, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is’. Dit artikel noemt ook een aantal voorbeelden van verkeersovertredingen waarbij dat het geval kan zijn. Bij het bewijs van artikel 5a WVW 1994 komt het aan op de ‘algehele instelling van de verdachte waar het in het concrete geval zijn deelname aan het verkeer betreft’. Het hof heeft vastgesteld dat verdachte met gierende banden zogenoemde ‘donuts’ maakte. Verdachte sloeg met een snelheid van tussen de 157 en 278 km/u op de vlucht toen twee verbalisanten hun zwaailicht aanzetten. Vervolgens botste hij tegen de linkerachterzijde van de voor hem rijdende personenauto. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij dacht dat hij er links voorbij kon. Het hof heeft in zijn beoordeling betrokken dat de verdachte die dag veel stress had, boos was en stoom wilde afblazen, en dat hij bij eerdere ritten op die avond snelheden van meer dan 200 km/u bereikte. Op grond van deze vaststellingen heeft het hof – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de verdachte opzettelijk de maximumsnelheid over een grotere afstand zeer fors heeft overschreden en dat hij heeft geprobeerd op een eenbaansweg links in te halen. Het hierop gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en dat de verdachte roekeloos heeft gereden, als voorzienbaar gevolg waarvan de verdachte het verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor aan het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel is toegebracht, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Hoge Raad, 15-10-2024

Rechtspraak

PS 2024-0492

Strafrecht. De Hoge Raad wijdt algemene beschouwingen aan ‘schuld’ als delictsbestanddeel. Uit rechtspraak kan niet als algemene regel worden afgeleid dat schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994 in geen geval kan worden bewezen verklaard als de gedraging van de verdachte die heeft geleid tot ongeval, haar aanleiding vindt in uitsluitend een enkel moment van onoplettendheid. Omstandigheden van geval (waartoe ook aard van verkeerssituatie kan worden gerekend) kunnen immers zodanige aandacht vergen dat ook kort moment van onoplettendheid als zeer onvoorzichtig kan worden aangemerkt. Het hof heeft geoordeeld dat verdachte, door op deze weg zonder duidelijke aanleiding als bestuurder niet zoveel mogelijk rechts te houden, maar zoveel naar links te sturen dat zij op voor haar tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook is terechtgekomen, zich ‘dermate aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ heeft gedragen dat verkeersongeval aan haar schuld is te wijten. Daarbij heeft het hof in zijn beoordeling betrokken dat, mede gelet op afstand die verdachte moet hebben afgelegd voordat zij geheel op verkeerde rijstrook reed en tijd die daarmee gemoeid moet zijn geweest, niet is gebleken van omstandigheid die maakt dat niet van ‘schuld’ kan worden gesproken. Het oordeel van hof dat verdachte ‘aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend’ heeft gereden waardoor aan haar ‘schuld’ te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, getuigt in het licht van wat is vooropgesteld niet van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.
Hoge Raad, 15-10-2024