Naar boven ↑
7.772 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0468

Eindarrest na tussenarrest in twee gezamenlijk behandelde letselschadezaken. Geweldsincident als gevolg van irritatie over en weer in het verkeer en een aanrijding. Het incident kende twee fasen en daarbij is een persoon gewond geraakt. De gewonde man heeft van twee mannen, broers van elkaar, een schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de broers allebei aansprakelijk zijn voor een deel van de schade. De broers zijn afzonderlijk van elkaar in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van de rechtbank. Ook de gewonde man is het niet eens met het vonnis en ook hij is in hoger beroep gekomen. De broers worden ook strafrechtelijk vervolgd. Het hof verwerpt de beide beroepen op eigen schuld en oordeelt dat de ene broer aansprakelijk is voor alle schade die de gewonde man heeft opgelopen ten gevolge van het geweld in beide fasen van het incident. De andere broer is slechts aansprakelijk voor de schade ten gevolge van het slaan in de tweede fase. (Alleen) ten aanzien van die tweede fase zijn de broers hoofdelijk aansprakelijk. Het hof beoordeelt verschillende gevorderde schadeposten, waaronder het verlies aan arbeidsvermogen en vergoeding van immateriële schade. Het hof acht het aannemelijk dat het letsel, gelet op het feit dat een deel van het letsel, ook na operatief ingrijpen, ten dele blijvende schade met beperkingen tot gevolg heeft gehad dan wel dat nog een of meer operaties nodig zullen zijn. Als vergoeding van immateriële schade is in totaal het gevorderde bedrag van € 17.000 passend.
Gerechtshof Amsterdam (Locatie Amsterdam), 13-08-2024

Rechtspraak

PS 2024-0460

Caféruzie met verwondingen aan het gezicht tot gevolg. De rechtbank heeft de vordering tot betaling van immateriële schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad afgewezen, omdat de rechtsvordering van de benadeelde partij ex artikel 3:310 lid 1 BW is verjaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat artikel 3:310 lid 4 BW niet van toepassing is in het geval dat het hof over de artikel 12 Sv-klacht heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij. Het oordeel van het hof in dit arrest gaat uitsluitend over de verjaringskwestie. Het hof oordeelt dat geen sprake is van verjaring. De strafvervolging van de aansprakelijkgestelde partij kan gegrond worden op artikel 141 jo. 300 lid 2 jo. 302 lid 1 Sr. Voor al die strafbare feiten geldt dat het misdrijven zijn waarvoor het recht tot strafvordering nog niet is verjaard. In het gunstigste geval is sprake van een verjaringstermijn van twaalf jaren, te rekenen met ingang van de dag van het incident. Aan dit oordeel doet niet af dat het gerechtshof in de beklagzaak ex artikel 12 Sv van oordeel was dat uit het dossier en het verhandelde in raadkamer van onvoldoende aanknopingspunten is gebleken die zicht zouden kunnen bieden op een succesvolle strafvervolging. Nu het beroep op verjaring is verworpen, zal het hof een inhoudelijk oordeel moeten geven over de vorderingen van de benadeelde partij. Het hof zal daartoe eerst een mondelinge behandeling bepalen als bedoeld in artikel 87 Rv. Tijdens die mondelinge behandeling zullen partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen in de procedure bij de kantonrechter nader toe te lichten en deze desgewenst uit te breiden.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 21-05-2024