Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor onder andere vrijheidsberoving, seksueel misbruik en moord op een 9-jarige jongen. De rechtbank kent de vader van het slachtoffer € 20.000 toe aan affectieschade. Het beroep van de zussen van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 onder g BW slaagt. Beide zussen hadden een hechte band met het slachtoffer en namen zorgtaken op zich. De zussen krijgen ook beiden € 35.000 aan shockschade (immaterieel) toegekend. Hoewel ze geen directe getuigen zijn geweest van de misdrijven die de verdachte pleegde, hebben zij dagenlang intensief gezocht naar hun broertje. Zij zijn verder geconfronteerd met een foto van het lichaam van hun broertje en met alles wat hem overkomen bleek te zijn. Beide zussen zijn gediagnosticeerd met PTSS. De erfgenamen van het slachtoffer vorderen als rechtsopvolgers onder algemene titel smartengeld voor het slachtoffer. Voor toekenning hiervan moet het dan wel gaan om immateriële schade ontstaan bij leven en moet voldaan zijn aan het zogenoemde mededelingsvereiste, zoals opgenomen in artikel 6:95 lid 2 BW. De verdediging heeft aan de hand van wetsgeschiedenis beargumenteerd dat de wetgever onverkort vasthoudt aan het mededelingsvereiste en dat er dus geen juridische basis is voor het toewijzen van de vordering, omdat de beginselen van redelijkheid en billijkheid niet zo ver mogen reiken dat het mededelingsvereiste volledig terzijde wordt gesteld. De wetgever gaat er immers bij herhaling van uit dat het niet juist zou zijn een hoogst persoonlijke schadevergoeding aan nabestaanden te laten toekomen, terwijl de overledene zelf dat niet heeft gevorderd. De rechtbank ziet dat anders. Zij leest in de wetgeschiedenis met betrekking tot de affectieschade niet dat de specifieke omstandigheden, zoals die in de onderhavige zaak of bijvoorbeeld de Mallorca-zaak spelen, in het wetgevingsproces zijn meegewogen. Alleen in algemene zin komen schadeveroorzakende gebeurtenissen in de parlementaire stukken aan de orde, zoals ongevallen, medische fouten en misdrijven. De omstandigheid dat juist door gedragingen van de veroorzaker de overledene niet in de gelegenheid kan zijn geweest aanspraak te maken op smartengeld komt niet aan de orde. De factoren opzet of schuld komen ook alleen terloops ter sprake, maar niet te lezen valt dat die factoren geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van het mededelingsvereiste of de toepasselijkheid van de redelijkheid en billijkheid in dat kader. Naar het oordeel van de rechtbank zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de verdachte, die het slachtoffer bij leven ernstige schade heeft toegebracht, zich kan verweren tegen de vordering en zijn aansprakelijkheid ontloopt door het enkele feit dat door zijn handelen het slachtoffer niet kenbaar heeft kunnen maken de door hem geleden schade op de verdachte te willen verhalen. De vordering wordt toegewezen.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 27-11-2024