Naar boven ↑
7.772 resultaten

Rechtspraak

PS 2024-0569

In 2020 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden. Een witte Volvo haalde een vrachtwagencombinatie in. De aanhanger van de vrachtwagencombinatie is daarbij naast de weg, in de berm, terechtgekomen en de lading is eruit geslingerd. De eigenaar van de vrachtwagencombinatie heeft aangifte gedaan omdat de bestuurder van de witte Volvo is doorgereden na het ongeval. De WA+-cascoverzekeraar van de vrachtwagencombinatie heeft de WAM-verzekeraar van de witte Volvo aansprakelijk gesteld voor de schade ontstaan uit het ongeval. De WAM-verzekeraar van de witte Volvo weigert aansprakelijkheid te erkennen. De eigenaar en de WA+-cascoverzekeraar van de vrachtwagencombinatie stellen dat de bestuurder van de witte Volvo zich niet aan verschillende verkeersvoorschriften heeft gehouden en beroepen zich voor het overige op de omkeringsregel. De kantonrechter is echter van oordeel dat de omkeringsregel niet van toepassing is. De WAM-verzekeraar van de witte Volvo heeft namelijk betwist dat de bestuurder reed in de witte Volvo die het ongeval zou hebben veroorzaakt en ook dat de witte Volvo het ongeval heeft veroorzaakt. De toedracht is dus nog onvoldoende duidelijk en het is zelfs de vraag of de bestuurder betrokken was bij het ongeval. De bewijslast van de toedracht van het ongeval rust bij de eigenaar en de WA+-cascoverzekeraar van de vrachtwagencombinatie. Op dit moment is er te weinig informatie om te concluderen dat de bestuurder en/of de WAM-verzekeraar van de witte Volvo aansprakelijk zijn voor de schade. De eigenaar en de WA+-cascoverzekeraar van de vrachtwagencombinatie krijgen de gelegenheid om bewijs te leveren.
Rechtbank Gelderland, 25-09-2024

Rechtspraak

PS 2024-0567

Deelgeschil. In 2022 is een fietser een eenzijdig ongeval overkomen doordat hij bij een wegversmalling in volle vaart tegen een paaltje is aangefietst. De fietser heeft bij het ongeval twee fracturen in de ruggenwervel en een beschadiging van het ruggenmerg ter hoogte van de nek opgelopen. De fietser verzoekt de rechtbank voor recht te verklaren dat de gemeente aansprakelijk is voor het ontstaan van het ongeval en dat de gemeente en de aansprakelijkheidsverzekeraar van de gemeente gehouden zijn de uit het ongeval voortvloeiende materiële en immateriële schade te vergoeden. Volgens de fietser was de weg ter plaatse van het ongeval gebrekkig in de zin van artikel 6:174 BW. Volgens de rechtbank is het aannemelijk dat er af en toe eerder ongevallen hebben plaatsgevonden ter hoogte van de wegversmalling, maar ook dat van ernstig letsel zoals de fietser heeft opgelopen niet eerder was gebleken. De kans op ongevallen met ernstige gevolgen is objectief beschouwd niet zo groot dat de weg gebrekkig moet worden geacht. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat het enkele feit dat geen waarschuwingsbord is geplaatst de weg nog niet bestempelt tot een weg die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. De getroffen maatregelen waren weliswaar sober, maar gelet op de overige omstandigheden van het geval niet ontoereikend, mede gelet erop dat de gemeente geen onbeperkte middelen ter beschikking heeft. De weg ter plaatse van het ongeval is dus niet gebrekkig in de zin van artikel 6:174 BW. De gemeente is niet aansprakelijk.
Rechtbank Gelderland, 08-10-2024

Rechtspraak

PS 2024-0561

In 2015 is een terras door de politie ontruimd en zijn de bezoekers weggedreven. Een vrouw die dichtbij woonde is in het tumult terechtgekomen en door de politie geduwd en achterwaarts ten val gekomen. De vraag is of die duw onrechtmatig was en aan welke maatstaf moet worden getoetst. In geschil is verder of de vrouw, toen zij na de duw op de grond lag, met een wapenstok op het hoofd is geslagen en wie daarvan de bewijslast draagt. De partijen twisten ook over de vraag of er een causaal verband staat tussen het politieoptreden en de hersenbloeding die de vrouw later die avond kreeg, of de politie heeft gehandeld uit noodweer en of er sprake is van eigen schuld. De rechtbank vindt niet dat het in het Bouyid/België-arrest genoemde criterium van strikte noodzakelijkheid moet worden gebruikt. Voor de beoordeling of er sprake is van rechtmatig geweldgebruik moet er volgens de rechtbank gekeken worden naar de proportionaliteit, subsidiariteit, redelijkheid en gematigdheid van het toegepaste geweld. Volgens de rechtbank is op basis van de beschikbare stukken en de verklaringen ter zitting niet vast te komen staan dat de vrouw een klap met de wapenstok op het hoofd heeft gekregen. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast op de vrouw. Hoewel er inderdaad beelden zijn verwijderd, zijn er geen aanknopingspunten dat dit relevante beelden zijn geweest, waardoor de rechtbank de bewijslast niet omkeert. De duw van de politieagent was in de gegeven omstandigheden proportioneel. Van tevoren was de vrouw gewaarschuwd. Omdat de gegeven waarschuwing geen effect had, voldeed het geven van een forse duw in die omstandigheden ook aan de subsidiariteitseis. Er is geen sprake geweest van onrechtmatig politieoptreden. De vorderingen van de vrouw worden afgewezen.
Rechtbank Gelderland, 23-10-2024

Rechtspraak

PS 2024-0560

Strafrecht. De verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 jaar voor onder andere vrijheidsberoving, seksueel misbruik en moord op een 9-jarige jongen. De rechtbank kent de vader van het slachtoffer € 20.000 toe aan affectieschade. Het beroep van de zussen van het slachtoffer op de hardheidsclausule ex artikel 6:108 lid 4 onder g BW slaagt. Beide zussen hadden een hechte band met het slachtoffer en namen zorgtaken op zich. De zussen krijgen ook beiden € 35.000 aan shockschade (immaterieel) toegekend. Hoewel ze geen directe getuigen zijn geweest van de misdrijven die de verdachte pleegde, hebben zij dagenlang intensief gezocht naar hun broertje. Zij zijn verder geconfronteerd met een foto van het lichaam van hun broertje en met alles wat hem overkomen bleek te zijn. Beide zussen zijn gediagnosticeerd met PTSS. De erfgenamen van het slachtoffer vorderen als rechtsopvolgers onder algemene titel smartengeld voor het slachtoffer. Voor toekenning hiervan moet het dan wel gaan om immateriële schade ontstaan bij leven en moet voldaan zijn aan het zogenoemde mededelingsvereiste, zoals opgenomen in artikel 6:95 lid 2 BW. De verdediging heeft aan de hand van wetsgeschiedenis beargumenteerd dat de wetgever onverkort vasthoudt aan het mededelingsvereiste en dat er dus geen juridische basis is voor het toewijzen van de vordering, omdat de beginselen van redelijkheid en billijkheid niet zo ver mogen reiken dat het mededelingsvereiste volledig terzijde wordt gesteld. De wetgever gaat er immers bij herhaling van uit dat het niet juist zou zijn een hoogst persoonlijke schadevergoeding aan nabestaanden te laten toekomen, terwijl de overledene zelf dat niet heeft gevorderd. De rechtbank ziet dat anders. Zij leest in de wetgeschiedenis met betrekking tot de affectieschade niet dat de specifieke omstandigheden, zoals die in de onderhavige zaak of bijvoorbeeld de Mallorca-zaak spelen, in het wetgevingsproces zijn meegewogen. Alleen in algemene zin komen schadeveroorzakende gebeurtenissen in de parlementaire stukken aan de orde, zoals ongevallen, medische fouten en misdrijven. De omstandigheid dat juist door gedragingen van de veroorzaker de overledene niet in de gelegenheid kan zijn geweest aanspraak te maken op smartengeld komt niet aan de orde. De factoren opzet of schuld komen ook alleen terloops ter sprake, maar niet te lezen valt dat die factoren geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van het mededelingsvereiste of de toepasselijkheid van de redelijkheid en billijkheid in dat kader. Naar het oordeel van de rechtbank zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn als de verdachte, die het slachtoffer bij leven ernstige schade heeft toegebracht, zich kan verweren tegen de vordering en zijn aansprakelijkheid ontloopt door het enkele feit dat door zijn handelen het slachtoffer niet kenbaar heeft kunnen maken de door hem geleden schade op de verdachte te willen verhalen. De vordering wordt toegewezen.
Rechtbank Limburg (Locatie Maastricht), 27-11-2024